Indiëgangers, deel 1 Herman Rupert en Johan Velthuis

Johan Velthuis en Herman Rupert sneuvelden op tragische wijze, Gerhard Broshuis zat twee weken opgesloten in de rimboe, Gerhard Tijhuis lag een nacht in een ravijn met een handgranaat als uiterste redmiddel binnen handbereik en Theo Eijsink lag op Java zes weken in het marine hospitaal. Zeventien Wegdammers werden in de tweede helft van de jaren veertig naar Nederlands Indië gestuurd om de Nederlandse belangen te verdedigen. Het eilandenrijk wilde voortaan onafhankelijk zijn en streed daarvoor. ‘Onze’ soldaten (meer dan honderdduizend) moesten dat verhinderen.
In een serie artikelen besteed ik op Wegdam Nieuws aandacht aan de Wegdamse Indiëgangers. Aan de jongemannen Rupert en Velthuis, die nooit meer thuiskwamen, aan Indiëgangers die wel terugkwamen en intussen gestorven zijn en aan hen die er nog zijn. Ze zijn inmiddels ver in de tachtig. Van hen wil ik graag herinneringen doorgeven over het soldatenleven in die vreselijke oorlog aan de andere kant van de wereld.
Deel 1 gaat over Herman Rupert en Johan Velthuis, de Wegdamse Indiëgangers die helaas in het verre oosten de dood vonden.

GESNEUVELD AAN DE ANDERE KANT VAN DE WERELD

Een opvallend bericht in de krant. In Bentelo wordt een monument gerealiseerd voor Indiëganger Herman Rupert. De boerenzoon vertrok in 1947 als soldaat naar Nederlands Indië, de archipel in Zuid-Oost Azië. Want hij en meer dan honderdduizend soldaten moesten daar in die jaren de Nederlandse belangen verdedigen. Onder de naam Indonesië wilde het eilandenrijk onafhankelijk zijn, Nederland was daar tegen en dan vooral de bedrijven die zaken deden in het onmetelijke eilandenrijk, waaronder ook banken. Ze wilden het land niet kwijtraken. Dat werd derhalve oorlog en niet zo zuinig ook. Van Herman en de andere dertien Indiëgangers uit de parochie Wegdam wil ik meer weten. Wat gebeurde er waardoor Herman en ook Johan op zo’n jonge leeftijd om het leven kwamen, wat voor herinneringen hebben de familieleden van hen en de andere intussen ook overleden Indiëgangers en wat voor verhalen kunnen zij die nog leven ons nog vertellen over de belevenissen van de jonge soldaten.

JOHAN EN HERMAN
Herman was op 23 mei 1947 met het grote troepenschip Kota Baroe naar Nederlands Indië vertrokken, 20 juni kwam hij met zijn maten van de vijfde infanterie brigade aan in Palembang op het eiland Sumatra. Slechts 27 dagen later zat zijn leven erop. Hij sneuvelde op 21-jarige leeftijd. 
Johan Velthuis van het Heggelerveld uit Hengevelde was ook in Indië om zijn land te dienen. Vijf dagen na de tragische dood van de jonge Rupert sneuvelde ook Velthuis. Ook hij vond de dood op Sumatra, waar hij pas een paar weken eerder was gearriveerd. Van de veertien Wegdammers die werden uitgezonden naar Nederlands Indië, kwamen deze twee jongens nooit meer thuis. 

JULI 1947
We gaan terug naar de maand juli van het jaar 1947. Voor de regio Hengevelde-Bentelo is het een droevige maand. De familie Rupert, woonachtig nabij de grens van beide plaatsen, kreeg op een doordeweekse vooravond bezoek van pastoor Kohlman. Hij was de bouwpastoor van een noodkerk in Bentelo en vroeg naar vader Dieks. Die was net op weg naar huis. Hij had samen met zijn zoon Bernard de koeien gemolken. De pastoor liep hen een stukje tegemoet en vertelde het gruwelijke nieuws dat zoon en broer Herman in Nederlands Indië gesneuveld was. Ze liepen naar huis waar moeder Marie en haar gezin hen al stonden op te wachten. 
“Onze Herman is toch niet gesneuveld?” vroeg ze met een hoofd en hart vol angst. 
“Ja”, antwoordde de pastoor. ‘Hij is helaas in Indië om het leven gekomen.’

Een paar dagen later kwam pastoor Kormelink van de parochie Wegdam op bezoek bij de familie Velthuis. Hij vroeg moeder Dina naar haar man. 
‘Hij is ginds aardappels aan het steken’, antwoordde ze. 
De pastoor liep naar het land. Even later kwam Anna’s man Jan huilend van het land thuis. Hun zoon Johan was in Indië omgekomen. Dat was kort en duidelijk de inhoud van de verschrikkelijke boodschap van pastoor Kormelink.

WVV 1

Hoe tragisch is het als een jonge, dienstplichtige soldaat de oorlog waarheen hij gestuurd werd, niet overleeft. Een veelbelovend leven wordt in de knop gebroken. In de tweede helft van november 2014 was ik op bezoek bij Gerard en Bernard Rupert om hun herinneringen te vernemen aan broer Herman. Later sprak ik nog met hun jongste zus Christien. Destijds hoorde de familie Rupert die net over de grens van Hengevelde en Bentelo woonde, bij de parochie Wegdam. Die liep op de Bentelosestraat tot voorbij de boerderij van Ottenschot. Daarna had je de protestantse familie Smeenk Derk. Daarachter – bij de familie Busschers – begon de parochie Delden. Herman Rupert en zijn familie zaten in Hengevelde op school en voetbalden bij WVV. Zijn broers Gerard en Bernard Rupert praatten vol enthousiasme over hun tijd op de lagere school en bij WVV waar ze vele jaren in het eerste elftal speelden. Ook Herman voetbalde met snelheid als beste eigenschap in het eerste van WVV tot hij werd opgeroepen voor de oorlog in het verre Indië. Met een grote glimlach vertelt Bernard dat ze een enkele keer met de drie broers samen in WVV 1 hebben gespeeld.

KOGEL
Herman was op Sumatra als soldaat van het vierde regiment infanterie ingedeeld in een van de zogenaamde voorposten in het dorp Ramboetan. Ze moesten regelmatig op patrouille. In de ochtend van de zestiende juli waren ze met een klein aantal mannen op pad. Om half 11 kregen Herman en enkele maten de opdracht om een kruispunt van wegen te verkennen. Was het veilig voor de patrouille om daar over te steken of niet? Toen de twee soldaten bijna midden op het kruispunt waren, klonken er ineens schoten vanuit bomen aan de overkant. Herman was meteen buiten bewustzijn en leefde nog een paar seconden. De kogel had een van de longen doorzeefd. Hij overleed ter plekke. Hetzelfde lot trof zijn kompaan Bets Hesseling uit Glanerbrug. Toevalligerwijs was ook hij een Twentenaar.
De andere dag werden ze met militaire eer begraven. Aalmoezenier P.H. Hofhuis droeg de Mis op en schreef nog dezelfde dag vanuit de veldpost Palembang een brief naar de familie Rupert. Hij legt uit hoe de begrafenis is verlopen en schrijft: ‘Ik kan U de verzekering geven dat er veel voor hem en ook voor U is gebeden. U zult nog wel van zijn commandant vernemen, hoezeer uw zoon geliefd was bij zijn vrienden en bij de officieren.’
Hij schrijft in de brief dat Herman een voorbeeld was voor zijn kameraden, dat hij goed oppaste en dat iedereen veel van hem hield. Hij rekent op Gods goedheid voor Herman, temeer omdat hij daags voor de fatale gebeurtenis nog gebiecht had en naar de H. Mis was geweest. ‘Ik zal niet ophouden voor hem en zijn ouders te bidden en verder ben ik bereid voor U te doen wat in mijn macht ligt. Gaarne zou ik een antwoordje ontvangen en ook het adres van zijn verloofde, indien hij die had’, schreef Hofhuis in de brief. Zijn broer Gerard vertelde echter dat Herman de verkering met Truus Peters uit Oele voor zijn vertrek naar Indië had uitgemaakt. Truus was de zus van Bernards latere vrouw Dinie. Gerard: ‘De verkering was uit, maar ze hadden via brieven nog wel contact. Herman schreef veel brieven in de korte tijd dat hij daar is geweest.’


Koningin Wilhelmina schreef de familie Rupert een brief .Toen de oorlog voorbij was, kwam een aantal leden van Hermans patrouille bij hen op bezoek. Gerard: ‘Ze vertelden huilend hoe onze Herman daar in Sumatra om het leven is gekomen en ook wat voor fijne kameraad ze aan hem verloren hadden.’ Ze brachten nog wat bezittingen mee. Christien herinnerde zich een blikken sigarettendoosje waar nog een paar exemplaren in zaten. Ze vertelde ook dat Herman bij zijn vertrek naar de Kota Baroe in Rotterdam door Bernard op de fiets naar het NS-station in Delden was gebracht. Toen ze een paar meter op weg waren, had hij nog naar zijn moeder Marie geschreeuwd “Als er één terugkomt, ben ik het wel”. Hij wilde zijn ongeruste en bezorgde moeder nog een hart onder de riem steken.
Christien heeft twee brieven van Herman gekregen. Ze was toen 12 jaar. De brief die we onder dit verhaal hebben weergegeven schreef hij op 9 juli voor haar verjaardag. Ze kreeg hem in Bentelo in de bus op de dag dat Herman op Sumatra werd begraven….
De andere brief schreef hij al op 12 juni. Daaruit blijkt onder andere hoe gelovig Herman was. ‘Voor de weesgegroetjes zal ik je dankbaar zijn, want dat is haast het enigste waar je me een groot plezier mee kunt doen. Want het is Gods wil die over ons heerst, dus kunnen wij het dan ook met een gerust hart aan O.L.H. overlaten’, schrijft hij in die brief. 
Verderop staat: ‘Kun je je wel indenken dat de wereld rond is en dat ik bijna aan de andere kant van de aardbol zit waar we niets anders zien dan van die rare model zwarte mensen? Ook met krulletjes, maar dan pikzwart als roet.’
En: ‘Vader, Bernard, Truus, Grada en Gerard zullen allemaal wel druk zijn met het hooien.’
En: ‘Als we er niet op verdacht zijn, brandt het vel ons van de rug. Ik ben er tot nu toe nog voorzichtig in geweest en heb er nog geen last van.’

BEETJE IJDEL

De broers Gerard en Bernard gaven een korte karakterschets van Herman. Hij was altijd heel correct. Hij was graag mooi. ‘Een beetje ijdel was hij wel’, zei Gerard en Bernard knikte instemmend. ‘Hij kamde zijn haar altijd netjes en uitvoerig. Hij had mooie slagen in zijn haar en die moesten er goed bijliggen.’ Herman zou boer worden en in de toekomst het bedrijf overnemen. Toen hij gesneuveld was, deed vader Dieks een beroep op de één jaar jongere Bernard die eigenlijk timmerman was. Hij begon een aantal jaren later een succesvol varkensbedrijf. 
Een Rupert zou geen Rupert zijn als hij geen liefhebber was van jagen. ‘Herman hield van een beetje stropen’, verklapte Bernard. ‘Hij had een oud geweer gevonden en reviseerde het ding een beetje en zo kon hij af en toe wat gaan stropen.’ Bernard vertelde ook nog dat Herman een sterke jongen was. ‘Met twee man konden we hem niet aan.’


Deel van de brief die Gerard als zestienjarige schreef aan zijn broer Herman.

Gerard liet me een brief van vier kantjes zien, die hij zelf naar Herman had geschreven. Hij was toen 16 jaar. Gerrad stond er onder de brief. De 84-jarige Gerard vertelde ook over het bezoek dat zijn kleindochter Barbara en haar vriend Marco afgelopen zomer aan het graf van Herman heeft gebracht in Bandung. ‘Toen ik hoorde dat ze naar Indonesië op vakantie gingen, vroeg ik haar om het graf te bezoeken. Dat heeft ze gedaan. Ze wilde het zelf ook al. Ik vond dat heel erg mooi”, zei Gerard geëmotioneerd.

GRAF
Ik zocht contact met Barbara die beschreef hoe dat gegaan was. ‘Toen ik opa destijds vertelde dat we naar Indonesië gingen om rond te reizen, kwamen bij hem natuurlijk direct herinneringen van zijn broer Herman naar boven. Wij wilden graag zijn graf bezoeken en opa wist ons precies te vertellen waar dat was. Het was voor ons heel bijzonder om, als eerste van de familie, dit graf te gaan bezoeken.’
Barbara en Marco bezochten de zeventiende september 2014 de begraafplaats In Bandung. ‘Het was indrukwekkend om te zien hoe netjes alles verzorgd was. Bandung is een hele drukke, chaotische en ook wat vieze stad. Maar hier was alles netjes, schoon en heel erg rustig. Het contrast was groot.'

Barbara, kleindochter van Gerard Rupert, bij het graf van haar oud-oom Herman.

'De bewaker was heel behulpzaam en de eigenaar van het guesthouse waarin we zaten, fungeerde als onze tolk. Het ereveld, Pandu genaamd, is erg groot. Er zijn 4300 graven en er is een monument voor de onbekende burger en onbekende soldaat. Maar dankzij de hulp hadden we het graf vrij snel gevonden.’
Hoe groot de medewerking van de plaatselijke bevolking was, bleek uit de wens van Barbara om namens de familie bloemen op het graf te kunnen leggen. Een behulpzame tuinman reed snel op zijn scooter naar bloemenzaak. ‘Het was heel indrukwekkend om daar te staan. Daar werden we dan ook wel even stil van. Mede dankzij de behulpzame mensen was het een ervaring om nooit te vergeten. Het is heel fijn om opa en zijn broer en zussen te kunnen vertellen dat het zo'n mooie plek is en dat alles zo goed verzorgd was. Voor hen is dit een hele geruststelling’, aldus Barbara die er tot slot nog het volgende aan toevoegt: ‘Het betekent heel veel voor opa dat er nu aandacht wordt besteed aan zijn broer.’ 
Ze doelt op het monument in Bentelo dat 28 januari officieel onthuld wordt en op dit verhaal op Wegdam Nieuws. Hoe bizar en verdrietig is het dat, nu dit allemaal gerealiseerd is, zowel Barbara’s opa Gerard als diens broer Bernard in korte tijd overleden zijn. Gerard stierf plotseling op 17 december, Bernard afgelopen week op 13 januari, eveneens onverwacht. Ik deed al vaker voor de artikelen op deze website een beroep op hun uitstekende geheugen. Jammer dat het nu over is. En heel jammer dat ze de aandacht voor hun geliefde oudste broer die in Indië op tragische wijze sneuvelde, niet volledig hebben mogen meemaken. Mijn postume dank aan hen is groot.

RUSTIGE JONGEN


Onderaan geheel links Johan Velthuis.

Ik noemde al de naam van Christien, de zus van Herman Rupert. Voor haar is deze geschiedenis dubbel triest. Zij was getrouwd met Bernard Velthuis, de jongere broer van Johan, het andere slachtoffer uit de parochie Wegdam, hoewel op de dag van zijn overlijden van de connectie tussen Christien en haar latere echtgenoot nog geen sprake was. Daar waren ze nog te jong voor. Ook haar schoonfamilie heeft dus de pijn gevoeld van een gesneuveld gezinslid. Ik sprak haar daarover samen met de enige twee nog in leven zijnde zussen van Johan Velthuis, Truus (82) en Gerda (77). Zwager Marinus Vrielink en schoonzus Marietje Velthuis-Nijhuis waren ook bij het gesprek.
Hoe typeerden ze hun broer en zwager Johan? ‘Hij was een stille, rustige jongen. Hij was timmerman van beroep. In de oorlog heeft hij in de Betuwe gewerkt. Niet dat hij dat per se wilde. De reden was dat er in dat deel van Nederland veel werk was voor bouwvakkers. Verder was hij altijd hulpvaardig. Met name de familie Eetgerink kon altijd op Johans hulp rekenen. Hij hielp in de bakkerij en op de boerderij.’
De familie G.J. Eetgerink - Gorsveldweg G7, Hengevelde Post Goor - kreeg een kaart van Johan met op de voorkant de Zuiderkruis, het schip waarmee hij op 11 juni uit Rotterdam was vertrokken. Hij schrijft vanuit het Egyptische Port Said: ‘Hierbij een klein berichtje van de noodbakker. Met mij is alles uitstekend. De reis is ontzettend mooi. Als ik over ben, schrijf ik een brief. Gegroet van sold. Johan Velthuis.’

NOOIT TERUGGEVONDEN
Terug naar de 22ste juli van 1947, de dag dat Johan sneuvelde in de buurt van het dorpje Modong. Er waren kort na de melding van zijn dood veel onduidelijkheden over de wijze waarop hij omgekomen was. Pas anderhalf jaar later werd zijn dood bevestigd. Omdat zijn lichaam nooit teruggevonden is, werd hij aanvankelijk als vermist opgegeven. Ooggetuigen wisten echter zeker dat hij gesneuveld was. Dat soort vraagtekens maakten het verdriet over zijn dood alleen maar groter. Echter in september 1993, bijna 46 jaar na dato, hoorde de familie alsnog het ware verhaal. Dat was tijdens een eerbetoon aan de 6000 Nederlandse militairen die tussen 1945 en 1962 gesneuveld zijn in Nederlands Indië en Nieuw-Guinea. Dat vond plaats bij het Nationaal Indië Monument in Roermond. De Velthuizen met oa ook Hendrik en Bernard waren erbij.


De zussen Truus (links) en Gerda en de broers Hendrik en Bernard (rechts) bij de gedenkplaat in Roermond.

Daar meldde zich op eing moment een ex-dienstmakker van Johan bij de familie Velthuis. Dat deed hij pas later in de middag, omdat hij moed moest verzamelen. Hij dronk eerst nog een paar borrels. Dat hij de familie wilde spreken, kostte hem moeite. Hij liet zijn komst door een kennis aankondigen. Maar toen hij de familie dan eindelijk onder ogen kwam, vertelde hij dat hij zich schuldig voelde aan Johans dood. Hij had zich destijds ziek gemeld, zodat hij niet mee hoefde met een patrouille op een naburig meer, zo vertelde hij. Eigenlijk was hij aan de beurt geweest. Hij was echter helemaal niet ziek. Johan was pas twee weken op Sumatra en werd als vervanger van de simulant aangewezen. Het werd zijn dood. Ze voeren met hun bootje op het meer, toen ze werden beschoten. Johan kon nauwelijks zwemmen en deed dat ook nog eens de verkeerde kant op. Hij werd beschoten en overleefde het avontuur niet. Een hele serie ongelukkige omstandigheden betekenden het einde van zijn korte leven.


WROEGING
Het hoge woord kwam er dus 30 jaar geleden uit bij de dienstmakker van Johan van denegende genie veldcompagnie. Hij voelde wroeging, zat met zijn geweten in de knoei als hij terugdacht aan de 22ste juli 1947. De familie Velthuis vergaf het hem ter plekke. Een jaar of vijf geleden heeft Hendrik nog eens bezoek gehad van een voormalige dienstmakker van Johan. Maar Hendrik is drie jaar geleden overleden en kan het helaas niet meer navertellen. Ook moet er ergens in de familie nog een brief zijn van Johan aan het thuisfront, waarin hij ook gewag maakte van de dood van Herman Rupert. 
‘Wees maar niet bang’, schreef hij, ‘ik zit hier goed.’ 
Niet dus. Op 22 juli 1947, vijf dagen na de dood van Herman, sneuvelde ook Johan.

Johan was het derde kind in het gezin van Jan en Dina Velthuis, dat toentertijd op het Heggelerveld woonde, Anna en Antoon kwamen nog boven hem. Na hem volgden Marietje, Hendrik, Gerard, Truus, Bernard en Gerda. Bernard werd dus later de echtgenoot van Christien Rupert. Hij is in juli 2010 overleden.

PS. Ik bedank de families Velthuis en Rupert voor hun fijne medewerking aan dit artikel.

Jan en Dina Velthuis met zoon Johan en dochter Gerda, vlak voor het vertrek van Johan naar Indië.


Herman Rupert en zijn buurjongen Gerhard Kleinsman die ook in Nederlands Indië heeft gediend. (Over hem meer in een volgende aflevering van deze serie).

Een groep soldaten van de negende genie veldcompagnie met in het midden boven Johan.


Een deel van de reeds genoemde gedenkplaat met de naam van Johan Veldhuis erop.


De brief van Herman Rupert aan zijn 12-jarige zusje Christien.

Enveloppe en eerste deel van een lange brief van Johan Velthuis aan buurman Wegdam (Janboer).